Ecologie
De eikenprocessievlinder doorloopt verschillende fasen om van ei tot vlinder uit te groeien. Een overzicht van de fasen en de ecologie:
De vlinder
De eikenprocessievlinder (Thaumetopoea processionea L.) is een onopvallende grijze nachtvlinder, die uitvliegt in de maand augustus. De vlinder zelf leeft slechts één of twee dagen en is enkele centimeters groot. Het mannetje is duidelijker getekend en vaak beduidend kleiner dan het vrouwtje. Bij het vrouwtje bevat het laatste segment een groepje korte, donkere haren. Met deze haren dekt ze later de eieren af.
De eitjes
Na paring vliegen de vrouwtjes naar de eiken. Zomereiken zijn de meest gegeerde bomen; rupsen op andere eikensoorten (Amerikaanse eik, moeraseik, …) worden slechts zelden waargenomen. Bij voedseltekort kan het voorkomen dat er rupsen gesignaleerd worden op andere boomsoorten zoals berk, beuk, Amerikaanse vogelkers, …
In augustus of september zetten de vrouwtjes hun 30 tot 200 eitjes in regelmatige pakketjes af in de toppen van de boom, voornamelijk aan de zuidzijde van één- of twee-jaar oude, dunne scheuten (vingerdik). Het eilegsel is langwerpig en bestaat uit meerdere rijen eieren naast elkaar. De eitjes worden bedekt met een bruine kitlaag vermengd met haren van het achterlijf. Ze zijn daardoor goed gecamoufleerd en zeer moeilijk van de schors te onderscheiden. De eitjes overwinteren.
Rupsen
Half april, begin mei, afhankelijk van de weersomstandigheden, komen oranje gekleurde jonge rupsen uit de eitjes. De rupsen zijn er ruim voor het uitlopen van de knoppen. Ondanks het ontbreken van voedsel zijn de rupsen in staat deze periode zonder problemen te overleven. Ze leven in dichte groepen.
Initieel zijn de rupsen ongeveer drie mm groot en hebben ze lange haren verspreid over heel het lichaam. Deze haren zijn niet de microscopische brandharen die irritatie veroorzaken! Vooraleer ze volgroeid zijn, ondergaan de rupsen vijf vervellingen. De kleur verandert uiteindelijk in grijs met lichtgekleurde zijkanten.
Vanaf het derde larvale stadium dragen de rupsen op de rugzijde van het elfde lichaamssegment de eerste microscopisch kleine brandharen. Deze zijn slechts een tiende van een millimeter lang en dus niet zichtbaar met het blote oog. Tijdens het vierde, vijfde en zesde larvale stadium ontwikkelen ze meer brandharen, tot uiteindelijk op het gehele lichaam irriterende brandharen voorkomen. Een volgroeide rups heeft er zo’n 700 000.
De nesten en de verpopping
Tijdens de eerste drie larvale stadia maken de rupsen nog geen duidelijk nest. Ze spinnen enkele takjes en bladeren tegen elkaar en trekken zich hierin terug. De kenmerkende zakvormige nesten, bestaande uit een spinsel van haren, vervellingshuid en uitwerpselen, worden pas vanaf het vijfde larvale stadium gevormd. De meest voorkomende afmeting is die van een handbal. Sommige nesten kunnen echter tot anderhalve meter groot zijn. Vanuit deze nesten, waarin later ook de verpopping plaatsvindt, verplaatsen de rupsen zich in lange processies over de stam en takken van de boom.
In juli verpoppen de rupsen zich in een stevige cocon van haren en ander materiaal en groeien in augustus uit tot vlinder.
Natuurlijk evenwicht
Insectenplagen vormen een normaal natuurlijk verschijnsel. Over het algemeen zorgt de natuur zelf voor een aanvaardbaar aantal van elke soort. Zo resulteert explosieve groei vaak in ziekte of gebrek aan voedsel. Dankzij natuurlijke vijanden ontstaat er uiteindelijk een biologisch evenwicht. De natuurlijke vijanden van de eikenprocessierups zijn parasieten zoals de sluipvlieg en sluipwesp en predatoren zoals vogels, kevers en roofwantsen.
De rupsen komen voor in natuur- en bosgebieden, maar ook in de bebouwde kom, waar die natuurlijke vijanden slechts beperkt aanwezig zijn. In een dergelijk verstoord evenwicht, is een plaag dus nooit veraf.